Klimaat en weer in de Alpen


Klimaatscheiding

Een treffende algemene beschrijving van het klimaat van de Alpen kan moeilijk worden gegeven, omdat de plaatselijke weertypen zeer verschillend zijn. Het feit dat de Alpen door hun west-oostligging als klimaatscheiding tussen Centraal-Europa en het Middellandse Zeegebied fungeren, is hier onder andere de oorzaak van. Koude en dus relatief zware lucht uit de poolstreken wordt op haar weg naar het zuiden door de meer dan 3000 m hoge barrière tegengehouden. Daardoor heeft de zuidzijde van de Alpen een overwegend warmer en droger (mediterraan) klimaat dan de noordzijde, wat tevens gevolgen heeft voor de flora en fauna, waarbij sommige planten- en diersoorten uitsluitend aan de noordzijde of juist aan de zuidzijde van het gebergte voorkomen.

Winterklimaat

's Winters bevindt zich boven de Alpen veelal een gebied van hoge luchtdruk. Onder deze omstandigheden vindt bij helder weer sterke afkoeling plaats door uitstraling. De koude lucht zal vervolgens langzaam zakken tot in de dalen, waardoor de temperaturen daar beduidend lager kunnen zijn dan op enige hoogte langs de hellingen. Vaak ontstaat op dergelijke wijze ook een inversie.
     De over het algemeen lage temperaturen in het gebergte komen in de eerste plaats door de hoogteligging van het landoppervlak: de luchttemperatuur is immers lager op grotere hoogte. Maar 's winters, als de invalshoek van de zonnestraling kleiner is, wordt door de bergen ook nog eens veel straling tegenhouden. Zo kunnen in smalle dalen en op noordelijke berghellingen aanzienlijke oppervlaktes gedurende de wintermaanden permanent in de schaduw liggen, wat logischerwijs afkoeling bevordert.

Zomerklimaat

In de zomermaanden ligt de hoge luchtdruk over het algemeen iets verder naar het noorden. Door de hogere stralingsintensiteit van de zon op grotere hoogte kunnen temperaturen overdag hoge waarden bereiken, vooral ook in de relatief windstille dalen, terwijl het hogerop langs de hellingen betrekkelijk koel blijft. Opgewarmde en vochtige lucht stroomt echter langs de hellingen omhoog en als gevolg daarvan vormen zich bovenaan deze hellingen en vlak boven de bergtoppen vaak wolken, die kunnen uitgroeien tot cumulonimbus (grote stapelwolken) waaruit zich onweer kan ontwikkelen. Deze lokale zomerse buien zijn meestal beperkt van omvang, maar ze kunnen zeer hevig zijn. Dit is ook een reden waarom het weertype in de Alpen plaatselijk zo verschillend is, want het bergachtige reliëf, dat mede het onstaan van wolken bepaalt, is overal verschillend.

Neerslag

Afgezien van lokale zomerse onweersbuien (zie zomerklimaat), is neerslag gebonden aan storingen die hetzij ten noorden, hetzij ten zuiden van de Alpen ruwweg van west naar oost trekken. Een gevolg hiervan is, dat de totale neerslag in oostelijke richting over het algemeen afneemt. Door stuw valt de neerslag vooral hoger tegen de berghellingen, met grote verschillen tussen de noord- en zuidzijde van het gebergte: het kan langs de noordelijke Alpenrand gerust een hele dag lang regenen, terwijl daar op 50 km afstand in de zuidelijke helft van de Alpen niets van te merken is (en andersom). In hoeverre de neerslag als sneeuw of als regen valt, hangt geheel af van de temperatuur als gevolg van de hoogte en het jaargetijde. De sneeuwgrens ligt 's zomers gemiddeld rond 3000 m hoogte, hoewel sneeuwval tot onder 2000 m hoogte ook midden in de zomer wel eens voorkomt.
     Algemeen geldt, dat de neerslag in de bergen vrij hevig is in vergelijking tot laagland en kuststreken: vooral 's zomers zijn hevige onweersbuien en wolkbreuken eerder regel dan uitzondering. De totale hoeveelheid neerslag is in de zuidelijke helft van de Alpen kleiner dan in het noorden, maar de neerslagintensiteit is er juist relatief hoog. In het noordelijke gedeelte is de intensiteit gewoonlijk lager maar duurt de neerslag langer, met name 's winters.
     Zowel de meeste neerslag als de minste zonuren zijn te vinden in de Centrale Alpen (langs de zuidelijke staatsgrenzen van Zwitserland en Oostenrijk), waar de bergtoppen gemiddeld het hoogst zijn en luchtmassa's de grootste weerstand ondervinden.

Inversie

Een zeer opmerkelijk verschijnsel in het weer, waar ook ter wereld, zijn inversies. Een inversie wil zeggen dat in een bepaald gedeelte van de atmosfeer het temperatuurverloop andersom werkt dan gebruikelijk. Normaliter daalt de luchttemperatuur immers naarmate je hoger komt in de de atmosfeer: hiervoor geldt de vuistregel dat het gemiddeld 0,6 °C kouder wordt per 100 m. Maar bij een inversie wordt het juist warmer naarmate je hoger komt. Dit verschijnsel kan optreden in alle jaargetijden, maar in de zomer zijn het vooral nachtinversies, terwijl deze in de winter vaker overdag voorkomen.
     Een inversie ontstaat samengevat als volgt. Koude lucht heeft de neiging te dalen, terwijl warme lucht wil opstijgen. Als de koude lucht langs de berghellingen afdaalt en de warme lucht daardoor opstijgt, raakt de warme lucht op een bepaald moment opgesloten door een nog koudere luchtlaag daarboven. Deze bovenste koude luchtlaag blijft koud door uitstraling.
     's Zomers is een inversielaag meestal nauwelijks zichtbaar, tenzij er smog ontstaat. 's Winters ontstaat er echter vaak een gesloten wolkendek op de inversiehoogte, waardoor het vanuit het dal gezien lijkt alsof het sterk bewolkt weer is, terwijl het hoger in de bergen stralend mooi weer is. Het is een bijzondere ervaring om op zo'n moment in de bergen te zijn en uit te kijken over een uitgestrekt wolkendek waar nog net de bergtoppen bovenuit steken.
     Inversies kunnen problemen met de luchtkwaliteit opleveren. Wanneer in het dal menselijke uitstoot ontstaat, bijvoorbeeld door kachels, auto's of industrie, stijgt deze op. Daar een inversie echter als een soort deksel in de atmosfeer werkt, kunnen de gassen niet verder stijgen dan de inversiehoogte, waardoor de luchtvervuiling zich ophoopt en smog ontstaat.

Winden

De winden zijn in de Alpen in het algemeen zwak en onregelmatig. Op grotere hoogte in de bergen is de wind echter meestal sterker dan in de dalen, wat voornamelijk komt door compressie van de lucht. Als een luchtmassa namelijk over laagland of door een dal komt aangewaaid en tegen een berghelling botst, wordt deze gecomprimeerd, met als gevolg dat de windsnelheid sterk toeneemt op de plaats waar de lucht weer een doorgang vindt. Zo'n doorgang is meestal een bergpas of in het uiterste geval de kam van een bergrug.
     Een opvallend windverschijnsel is de föhn, een warme en droge luchtstroom die hoge snelheden kan bereiken. Men kan onderscheid maken tussen noordföhn en zuidföhn: respectievelijk een noordelijke wind die vooral in de zuidelijke Alpendalen waait, en een zuidelijke wind die vooral in de noordelijke Alpendalen waait. Noordföhn treedt over het algemeen iets frequenter op: deze komt gemiddeld ca. 70 dagen per jaar voor, terwijl zuidföhn zelden meer dan 50 dagen per jaar wordt waargenomen. Zuidföhn heeft daarentegen de grootste temperatuurstijgingen tot gevolg: tot wel 20 °C binnen 24 uur. Tijdens föhnsituaties, die enkele dagen kunnen aanhouden, is het zonnig, droog en warm, maar föhn wordt wel vaak gevolgd door een meestal heftige weeromslag.
     Het ontstaan van deze wind is niet zomaar in een paar zinnen te uit te leggen, mede omdat het zelfs in de wetenschap nog vragen oproept. Maar voor wie het interesseert, heb ik toch een poging gedaan en er een kort artikel over geschreven: De thermodynamische theorie voor het ontstaan van Föhn (PDF).
     Een positief aspect van föhn is dat de lucht zeer helder wordt en opklaart, wat samenhangt met een lage luchtvochtigheid, en men daardoor schitterend uitzicht over de Alpen krijgt. Een zicht van meer dan 100 kilometer is dan mogelijk. Negatieve aspecten zijn er echter ook: in de winter vergroot de föhn bijvoorbeeld het lawinegevaar en sommige mensen krijgen bij föhnweer last van lichamelijke klachten zoals verhoogde bloeddruk, hoofdpijn, spierpijn, gewrichtspijn of slapeloosheid.
     De naam van deze website is gewijd aan de föhnwind, welke in de vorm van zuidföhn met name in het Tiroler Unterland een sterke invloed heeft. Bergsporters hebben optimale weersomstandigheden vaak aan de föhn te danken.

Veranderlijk weer

Tot slot is het van belang om te benadrukken dat weersomstandigheden in de bergen razendsnel kunnen veranderen. Mede doordat je niet kunt zien wat er achter de volgende berg gebeurt, lijkt een weeromslag extreem snel te gaan. Plotseling komt een onweersbui de achterliggende berg over, die daar al langere tijd had kunnen hangen. Wat ook niet zichtbaar is, is hoe de atmosfeer zich gedraagt. Zo kan er ongemerkt een grote hoeveelheid vocht aangevoerd worden. Zodra de lucht tegen een bergwand opbotst, wordt deze gedwongen te stijgen. Bij dit stijgen koelt de lucht af, condenseert het vocht en ontstaan wolken. Door de grillige vorm van de bergwanden kan dit erg plotseling gaan (soms is een half uurtje al voldoende) en zeer heftige onweersbuien opleveren. Dit soort thermische buien ontstaat vaak bij warm, vochtig en ogenschijnlijk rustig weer.
De voortekenen van een weeromslag zijn:
Mocht het ooit, om wat voor reden dan ook, onvermijdelijk zijn in onweer terecht te komen, weet dan hoe te handelen: zie daarvoor het overzicht met veiligheidsmaatregelen. Dat blikseminslag een reëel gevaar vormt voor bergsporters, blijkt meermaals per jaar uit diverse nieuwsberichten.

Foto's (4)