Fauna in de Alpen


Alpenfauna algemeen

De typische alpenfauna leeft rond of boven de boomgrens. De lucht is hier ijl, de temperatuur laag en de winters zijn streng. Zelfs boven de sneeuwgrens leven nog ongeveer 400 diersoorten, voornamelijk geleedpotigen.
     Vele alpenbewoners, zoals o.a. de eekhoorn, salamander, adder en diverse insecten, zijn over het algemeen donkerder van kleur dan hun soortgenoten uit lagere streken. Dit is een evolutionaire ontwikkeling om de koelere omgeving te compenseren, aangezien een donkere kleur efficiënter zonnewarmte absorbeert.
     Deze pagina heeft niet tot doel, een encyclopedische beschrijving te geven van alle dieren die in de Alpen voorkomen. Slechts de meest karakteristieke Alpenbewoners worden in de volgende paragrafen nader toegelicht, onderverdeeld in de dierklassen amfibieën, insecten, reptielen, vogels en zoogdieren.

Amfibieën

De alpensalamander is een bijzonder, maar ook relatief onbekend dier. Deze salamander is niet van water afhankelijk bij de voortplanting, in tegenstelling tot vrijwel alle andere amfibieën. Hierdoor kan de salamander in relatief droge streken zonder oppervlaktewater leven, wat hem een grote voorsprong geeft op andere soorten. De alpenlandsalamander wordt maximaal vijftien centimeter lang en is geheel zwart gekleurd. Dit nachtactieve dier leeft voornamelijk in drogere kalkrijke bergstreken met veel grotten en spleten, maar ook in de centrale Alpen is hij wel aan te treffen. Extra opmerkelijk is dat hij voorkomt tot wel 3000 meter hoogte, waar andere amfibieën geen schijn van kans zouden hebben door de extreme weersomstandigheden.
     Een bekendere salamandersoort is de vuursalamander, omdat zijn verspreidingsgebied geheel Europa omvat en omdat hij veel meer opvalt door zijn kleurpatroon: het lichaam heeft een overwegend zwarte basiskleur en een tekening van felgele vlekken. Hij wordt vijftien tot twintig centimeter lang en leeft in vochtige omgevingen tot hoogtes van ongeveer 2100 m. Deze salamandersoort is overigens erg giftig voor mensen en dieren. Het gif wordt uitgescheiden door gifklieren aan de zijkant van de kop en kan zelfs naar een belager tot op een meter afstand worden gespuwd. Desondanks is de vuursalamander helaas een bedreigde diersoort omdat zijn leefgebied wordt aangetast en ingeperkt door menselijke activiteit. Evenals de alpensalamander, is de vuursalamander voornamelijk nachtactief, maar na regen komt hij soms ook overdag tevoorschijn.

Insecten

Onder de talrijke geleedpotige alpenbewoners zijn verschillende insecten. Van alle insecten is de gletsjervlo waarschijnlijk de opmerkelijkste. Dit is namelijk het enige dier dat permanent op het eeuwige ijs van gletsjers kan overleven. Temperaturen tot -15 °C weten ze probleemloos te overleven, daarentegen zijn temperaturen boven 12 °C dodelijk voor ze. Ze geven echter de voorkeur aan temperaturen rond het vriespunt en houden zich graag op dichtbij het sneeuw- of ijsoppervlak, in en rondom smeltwaterpoelen en onder (gedeeltelijk ingevroren) stenen. Ze voeden zich met ingewaaide organische (planten)resten, pollen, korstmossen of algen. Met het blote oog zijn ze te herkennen als kleine zwarte puntjes die ietwat bewegen, in kolonies van enkele tientallen tot honderden vlooien.
     Een geheel ander insect dat extra aandacht verdient, is de hoornaar. In de volksmond doen fabels de ronde dat een paar steken van deze grote wespensoort al voldoende zouden zijn om een mens of paard te doden. Dat is echter regelrechte onzin, tenzij die persoon toevallig allergisch is. Het gif is vergelijkbaar met dat van andere wespen, hoewel de steek iets pijnlijker is: net als bij gewone wespen zijn voor een niet-allergische mens enkele honderden steken nodig om dodelijk te zijn en die kans is verwaarloosbaar klein. Hoornaars zijn bovendien niet agressief, behalve binnen een straal van ongeveer 5 m om hun nest. Dat de dieren desondanks moordenaarswesp genoemd worden, zal eerder samenhangen met de manier waarop zij op andere insecten jagen. Hoornaars vangen vooral andere insecten, maar zijn ook wel op afgevallen fruit aan te treffen. De hoornaar is echter niet geïnteresseerd in zoetigheid, in tegenstelling tot andere wespen. Hoornaars bouwen opvallend grote kogelnesten, vaak ter grootte van een basketbal, in de open lucht in bomen of onder daken.
     Kleiner, maar veel gevaarlijker dan wespen of hoornaars zijn daarentegen bepaalde parasieten die infectieziekten kunnen overdragen, zoals de teek. De teek is overigens helemaal geen insect, maar een spinachtige (Arachnida) en heeft daarom ook acht poten. Vanwege zijn grootte van slechts 2-4 mm en het feit dat een beet over het algemeen niet voelbaar is, wordt deze vaak alleen opgemerkt doordat men de teek toevallig in de huid ziet of voelt zitten. Doordat een teek wel meer dan tien maal zijn eigen lichaamsgewicht aan bloed kan opzuigen, kan deze na langere tijd een volronde vorm aannemen en een grootte van wel een centimeter bereiken. Het is echter van belang om het niet zo ver te laten komen en een teek zo snel mogelijk te verwijderen (lichaamscontrole na elke buitenactiviteit), omdat teken een heel scala aan ziekten kunnen overdragen! Lees meer in dit nieuwsbericht d.d. 23-04-2014.

Reptielen

In de klasse der reptielen zijn er vele soorten hagedissen en enkele soorten slangen in de Alpen aan te treffen. Onder de slangen is er maar één familie die een gevaar kan vormen voor onachtzame mensen: de adders (Viperidae), waarvan er drie verschillende soorten in de Alpen voorkomen: de gewone adder, de aspisadder en de zandadder. Van deze soorten heeft de gewone adder het grootste verspreidingsgebied, namelijk het gehele Euraziatische continent, van Groot-Brittannië tot aan de oostkust van Rusland. De gewone adder is veelvuldig in de bergen aan te treffen en leeft bij voorkeur op zonnige locaties (zuidhellingen) met veel schuilmogelijkheden zoals holen, rotsblokken en boomstronken, tot op hoogtes van bijna 3000 m. Dit geldt ook voor de andere twee soorten, hoewel de zandadder liever in lager gelegen gebieden (tot 2000 m hoogte) verblijft. De zandadder is sowieso relatief zeldzaam in de Alpen en heeft zijn verspreidingsgebied alleen in de meest zuidoostelijke streken, verder over de gehele Balkan en Oost-Europa tot in Turkije. Deze soort is echter wel de gevaarlijkste, aangezien deze het meeste gif injecteert (wel vier maal zo veel als een gewone adder!). De aspisadder daarentegen komt juist vooral in de Westalpen, in Italië, Frankrijk en in de Pyreneeën voor.
     Adders hebben een relatief gedrongen lichaamsbouw voor een slang en kunnen tot wel een meter lang worden. Dit formaat is echter zeldzaam: meestal bereiken ze lengtes tussen 50 en 75 cm. Ze zijn gewoonlijk lichtgrijs of lichtbruin tot kastanjebruin gekleurd, met een donkergekleurde zigzagtekening op de rug. De aspisadder heeft als enige geen zigzagpatroon maar meer een soort losse vlekken. Er zijn echter van alle soorten uiteenlopende kleurvariaties mogelijk; in bepaalde regio's zijn zelfs populaties van volledig zwart gekleurde adders aan te treffen.
     Over het algemeen houden adders zich het liefst verborgen, maar op zonnige morgens in het voor- of najaar warmen ze zich graag op in de zon. Door hun schutkleuren zijn ze vaak nauwelijks te zien. Bij nadering van mensen of (huis)dieren stellen ze zich al gauw defensief op aangezien ze niet zo snel kunnen vluchten. Als mensen te dicht in de buurt komen, of ze zelfs proberen op te pakken (niet proberen!), dan zal de slang niet aarzelen om te bijten en een gif in te spuiten. Het betreffende lichaamsdeel zal na korte tijd zeer pijnlijk gaan aanvoelen en sterk opzwellen, maar de beet is niet dodelijk, hoewel kleine kinderen, ouderen en hart- of astmapatiënten wél een groot risico lopen! Onmiddellijke rust en spoedig bezoek aan een arts is in ieder geval noodzakelijk: rust is nodig om de verspreiding van het gif door het lichaam te beperken en bezoek aan een arts is nodig om onverwachte complicaties en eventuele infecties te voorkomen.
     Verder leven er nog enkele andere (ongevaarlijke) slangensoorten, zoals de ringslang en de gladde slang, maar vooral ook tal van hagedissen in de Alpen. De meest voorkomende hagedis is waarschijnlijk wel de onopvallende muurhagedis. Deze hagedis wordt gemiddeld 15 tot maximaal 20 cm lang en het meest voorkomende kleurpatroon is lichtbruin met rijen donker gekleurde vlekjes of strepen op de rug en op de flanken. Er bestaan echter diverse ondersoorten van de muurhagedis met kleuren variërend van groen tot donkergrijs. Deze hagedissen leven bij voorkeur op zonnige plaatsen, op oude muren met open voegen en spleten of in rotsachtig terrein. Hun verspreidingsgebied is vrijwel geheel Centraal- en Zuid-Europa, tot op hoogtes van ongeveer 1500 m.
     Een minder voorkomende, maar des te opvallendere hagedis, is de smaragdhagedis. De smaragdhagedis is te herkennen aan zijn grote formaat en zijn heldergroene kleur, soms met een blauw gekleurde keel en borst. Zijn lengte is ongeveer 40 centimeter en daarmee is het na de parelhagedis de grootste hagedis van Europa. Het is een bodembewonende soort die door zijn bouw en grootte niet heel behendig is, maar zich wel snel kan voortbewegen. Het is een ietwat agressieve hagedis, die bij een beet meer een schrikeffect bezorgt dan een wond, hoewel het gevaar van infecties aanwezig is. Zijn voedsel bestaat uit wat grotere prooien zoals grote sprinkhanen en krekels, maar ook eieren en jonge knaagdieren worden wel gegeten. Het verspreidingsgebied is Zuid- en Zuidoost-Europa, in de Alpen ook voornamelijk de zuidelijkste regio's. Zonnige en laaggelegen leefomgevingen met dichte en lage vegetatie hebben de voorkeur.

Vogels

Van alle alpenvogels is de steenarend waarschijnlijk de bekendste. Steenarenden zijn geduchte roofvogels met een spanwijdte tot 2,5 m en een kop-staartlengte tot 90 cm, en hebben het beste zichtvermogen van alle dieren. Ze jagen meestal op verzwakte of jonge zoogdieren en andere vogels, maar zullen ook aas niet versmaden. Steenarenden zijn in de Alpen in de 20ste eeuw bijna uitgeroeid geweest, maar de populatie heeft zich door strenge beschermingsmaatregelen al vrijwel volledig hersteld. Ze zijn niet vaak te zien, meestal cirkelen ze hoog in de lucht op de thermiek over bergtoppen en langs steile berghellingen op zoek naar voedsel.
     Verder is het alpensneeuwhoen een bijzondere vogel. Deze ernstig bedreigde vogelsoort is voornamelijk een bodembewoner en leeft boven de boomgrens. Door hun geringe aantallen en hun perfecte schutkleuren ('s zomers bruingrijs en gevlekt, 's winters spierwit) zijn ze zelden met het blote oog te ontdekken.
     Ook mag erop gewezen worden dat het auerhoen en het korhoen – beide van oorsprong laaglandbewoners – in de bergen leven, hoewel slechts erg weinig mensen ze ooit te zien krijgen. Vanwege hun schuwheid en behoefte aan rust zijn ze van de relatief dichtbevolkte dalen en laaglanden uitgeweken naar de hogere montane zones en de boomgrens, waar ze zich het grootste deel van de tijd gedeisd houden. Met name het meemaken van de balts van de auerhanen is een uiterst zeldzame en unieke belevenis. Deze statige en krachtige vogels kunnen overigens in de paartijd en in het broedseizoen agressief tegen mensen reageren.
     Ten slotte is de veel voorkomende alpenkauw nog een vermelding – of vooral een waarschuwing – waard. Deze slimme en brutale dieren schuwen de aanwezigheid van mensen niet en zullen letterlijk de kaas van je brood eten als je niet goed oplet. Alpenkauwen zijn behendige luchtacrobaten, met 35 tot 40 cm even groot als een normale kauw en geheel zwart gekleurd, op hun geel gekleurde snavel na. Ze zijn vrijwel overal in de Alpen aan te treffen, boven de boomgrens tot op hoogtes van bijna 4000 m. Ze houden zich bij voorkeur op rond drukbezochte bergtoppen en berghutten, omdat daar altijd wel voedsel te vinden is.

Zoogdieren

Behalve de voor Europa gebruikelijke zoogdieren, zoals dassen, vossen, konijnen, marters, reeën enzovoort, leven in de Alpen ook enkele speciale en voor dit gebergte zeer typerende zoogdieren.
     Allereerst is er met het roodwild (edelherten) iets eigenaardigs aan de hand. Roodwild uit de bergen is namelijk iets kleiner en slanker van bouw dan roodwild uit het laagland; ook hun geweien worden minder groot. Desondanks maken de edelherten uit de Alpen altijd een imposante indruk, vooral in de bronsttijd, en hun leefwijze is vrijwel identiek met die van roodwild uit het laagland.
     Andere gehoornde alpenbewoners zijn de moeflon, de gems en de alpensteenbok. Moeflons zijn wilde schapen met massieve, gekromde hoorns en een korte beharing in bruine kleurtinten. In de Alpen komen ze eigenlijk alleen voor in de westelijke regio's. Deze dieren leven ook in andere delen van Europa, waaronder Nederland.
     De alpensteenbok daarentegen, komt alleen in de Alpen voor en is zelfs daar een niet-alledaagse verschijning. Voornamelijk in nationale parken, maar tegenwoordig ook wel weer in enkele afgelegen gebieden daarbuiten, leven nog roedels van dit prachtige en indrukwekkende dier, dat een eeuw geleden bijna was uitgeroeid. De alpensteenbok is een grote geitachtige, bruingrijs van kleur en met een paar enorme grijs gekleurde, gekromde hoorns met ribbels. Oudere dieren, vooral mannetjes, hebben vaak een kenmerkende sik en deze hebben ook de grootste hoorns (tot wel een meter lengte). Mannetjes zijn sowieso groter en steviger gebouwd dan vrouwtjes: ze kunnen een gewicht bereiken van tot wel 100 kg, een schouderhoogte van bijna 100 cm en een kop-staartlengte van ca. 150 cm. Steenwild leeft gewoonlijk op hoogtes tussen 2000 en 3500 m op moeilijk toegankelijke steile hellingen en rotswanden.
     Eerder is reeds de gems genoemd, een dier waarvan verrassend veel mensen niet eens het bestaan weten. De gems is een in de Alpen veel voorkomend gehoornd hoefdier met een verspreidingsgebied over alle Centraal- en Zuid-Europese hooggebergten en enkele kleine populaties in Oost-Europese middelgebergten. Gemzen hebben een lichtbruin ('s zomers) tot donkerbruin ('s winters) gekleurde vacht en zijn iets groter dan een ree, met een gewicht van maximaal 50 kg, een schouderhoogte van 70-85 cm en een kop-staartlengte van 110-130 cm. Kenmerkend voor gemzen zijn hun hoorns: zowel mannetjes als vrouwtjes hebben 15 tot 20 cm hoge, smalle en aan de uiteinden sterk gekromde hoorns met een zwarte kleur. Evenals de steenbok, leeft de gems op steile berghellingen en klimt hij moeiteloos door schijnbaar ontoegankelijke rotswanden. Veelal zijn gemzen iets lager aan te treffen dan steenbokken: met name 's winters dalen ze regelmatig af naar lager gelegen bossen in afgelegen dalen, hoewel ze 's zomers ook vaak boven 3000 m hoogte komen.
     Dan zijn er nog verschillende soorten knaagdieren, waaronder de alpenmarmot en de sneeuwmuis. De alpenmarmot of bergmarmot heeft een compact gebouwd lichaam en korte poten. Onder zijn huid heeft hij een zeer dikke vetlaag die hij gebruikt als voedselreserve voor de winterslaap. De dikke, zachte vacht houdt het dier dan warm. De kleur van de vacht varieert van grijs tot lichtbruin. Een volwassen alpenmarmot wordt ongeveer 70 cm lang, waar een 15-20 cm lange staart deel van uitmaakt. Ze leven op alpenweiden boven de boomgrens, tot een hoogte van ongeveer 2800 m.
     De sneeuwmuis is een kleine, bruingrijs gekleurde woelmuis met een lange staart. Hij komt enkel voor in Europese berggebieden en leeft daar hoofdzakelijk boven de boomgrens tot wel 4100 m (!) hoogte, wat hoger is dan enig ander zoogdier in Europa.
     Tot slot leeft het grootste knuffeldier van Europa, de Europese bruine beer, ook in de Alpen (met name in Italië en Slovenië). Deze grote roofdieren leggen enorme afstanden af en kunnen een serieus gevaar vormen voor mensen. In de Alpen zijn directe ontmoetingen met mensen nog niet bekend, omdat er nog maar vrij weinig beren voorkomen en omdat ze mensen het liefst mijden. Huisdieren en vee mijden ze echter allerminst en dit zorgt dan ook dikwijls voor problemen. Bruine beren kunnen ruim 2,5 m lang en wel 300 kg zwaar worden en ze zijn letterlijk beresterk, dus een knuffel- of stoeipartij is sterk af te raden bij een eventuele ontmoeting.

Foto's (15)